Niet op z’n kop: zo leest u de Bijbel helder
(Geen verstopping, maar levend water dat vrij stroomt)
Hoe de Bijbel lezen
De Bijbel moet u niet op z’n kop lezen. Want dan lijkt het nergens meer op, en komt u vanzelf in de knoop.
Neem mijn werk in de rioolservice. Als een leiding verstopt zit, stroomt er niets door. Het water zoekt zijn eigen weg, de druk bouwt zich op, en de rommel komt boven waar u het niet wilt hebben. Maar zodra ik doorspuit en de leiding weer vrij is, stroomt alles vanzelf. Het riool was niet verkeerd, het zat alleen dicht. (En geloof me: niemand wil dat de verkeerde kant op laten stromen.)
Zo is het ook met de Bijbel. Het Woord van God is recht, zuiver en sluitend. Er zit geen fout in, het spreekt zichzelf nooit tegen. Maar als u het verkeerd leest, raakt het net zo verstopt als een dicht riool. Dan lijkt het alsof de Schrift lekt of zichzelf tegenspreekt, terwijl het probleem niet in de Bijbel zit — maar in de manier waarop u leest.
De Bijbel is bedoeld om te stromen. “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” (Psalm 119:105). Houdt u het recht, dan stroomt het helder en krachtig. Leest u het scheef of op z’n kop, dan loopt u vast.
In dit artikel laat ik u zien hoe u de Bijbel wél leest. Zodat het niet dichtslibt, maar openbreekt. Niet vol verwarring, maar vol licht.
Geloof is de sleutel
De Bijbel is geen gewoon boek; het is Gods Woord. Zonder geloof blijft het een gesloten boek: je ziet de woorden wel, maar het licht gaat niet aan. “Doch zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen” (Hebr. 11:6). Zoals een lamp pas licht geeft wanneer je haar aansteekt, zo verlicht de Schrift je pad als je gelooft: “Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad” (Ps. 119:105).
Geloof opent je hart; ongeloof sluit het af. Daarom werkt het Woord in wie gelooft: “…als Gods Woord – hetwelk ook werkt in u, die gelooft” (1 Thess. 2:13). De ongelovige begrijpt het niet: “de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn” (1 Korinthe 2:14). Voor iemand die Christus niet kent, heeft het weinig zin om te bidden om inzicht; de eerste stap is geloven in het evangelie. Pas dan opent God je ogen. Dáárom zegt Jezus: “Die Mijn woord hoort, en gelooft Dengene, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven” (Johannes 5:24). Wie gelooft, kan vervolgens bidden zoals David deed: “Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderheden Uwer wet” (Psalm 119:18).
Samengevat: geloof is de sleutel die de Schrift ontsluit; met die sleutel wordt het Woord een lamp op je pad, een kracht in je binnenste en een blijvende bron van leven.
Aan wie is het geschreven?
Een eerste vraag bij elk gedeelte: aan wie is dit gericht? De Schrift spreekt tot Israël, de gemeente en de heidenen. Dat onderscheid voorkomt verwarring.
Israël kreeg de wet (Deut. 5); hun geschiedenis, beloften en toekomst zijn uniek en niet simpelweg op de kerk te plakken.
De gemeente bestaat uit gelovigen in Christus (vaak uit de heidenen). Aan hén schreef Paulus zijn brieven — ook aan “vleselijke” gelovigen te Korinthe (1 Kor. 1:2; 3:3). Het onderwijs richt zich dus op mensen die al behouden zijn.
De heidenen (ongelovigen) worden door het evangelie geroepen: “God dan gebiedt nu den mensen, dat zij allen overal zich bekeren” (Hand. 17:30).
Haal je deze groepen door elkaar, dan lees je Israëls geboden alsof ze voor de kerk gelden, of waarschuwingen aan ongelovigen alsof ze gericht zijn aan gelovigen.
Een bekend voorbeeld is Mattheüs 24. In dit hoofdstuk spreekt Jezus niet tot de gemeente, maar tot Israël. Hij beschrijft daar de letterlijke Grote Verdrukking van zeven jaar die voorafgaat aan Zijn wederkomst. Dat zie je aan de verwijzing naar de “gruwel der verwoesting” (vers 15), een profetie uit Daniël die gaat over de laatste jaarweek (Daniël 9:27). In die tijd zal Israël zwaar vervolgd worden en onder extreme druk komen te staan.
Daar past ook vers 13 in: “Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.” Dat is geen voorwaarde voor de kerk om eeuwig leven te behouden. Voor gelovigen in de gemeente is de zaligheid al vastgelegd in Christus (Johannes 5:24). Dit vers is een woord tot Israël in de tijd van de Verdrukking: wie trouw blijft en volhardt te midden van die vervolging, zal gered worden en het Koninkrijk binnengaan bij de komst van de Messias.
👉 Houd het adres scherp: Israël, niet de kerk. Dan blijft de Schrift helder en vallen de schijnbare tegenstrijdigheden weg.
Paulus’ brieven – altijd gericht aan gelovigen
Open een brief van Paulus en je ziet het meteen: hij richt zich altijd tot gelovigen. Nooit schrijft hij aan ongelovigen. Lees de aanhef:
- “Aan… geroepen heiligen” (Romeinen 1:7)
- “Aan de gemeente Gods… den geheiligden in Christus Jezus” (1 Korinthe 1:2)
- “Aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus” (Efeze 1:1)
- “Aan al de heiligen in Christus Jezus” (Filippenzen 1:1)
En verderop in zijn brieven spreekt hij zijn lezers telkens aan met “broeders” (bijv. Romeinen 7:1; 1 Korinthe 1:10; Galaten 1:11). Daarmee bevestigt hij steeds opnieuw dat hij het heeft over mensen die al tot geloof gekomen zijn en deel uitmaken van Gods gezin.
Daarmee is één ding zeker: alles wat Paulus schrijft, is gericht aan mensen die het evangelie al hebben aangenomen.
Wat betekent dat?
Als je in zijn brieven woorden tegenkomt als zaligheid, behouden worden of verloren gaan, gaat dat niet over de vraag of zijn lezers nog naar de hemel gaan. Dat stond voor hen al vast. Jezus zegt: “Die Mijn woord hoort, en gelooft Dengene, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven” (Johannes 5:24).
Bij Paulus gaat het daarom niet om de eeuwige redding van de gelovige, maar om diens wandel, geestelijke groei, getuigenis en loon bij de rechterstoel van Christus.
Voorbeelden die vaak verkeerd begrepen worden
- 1 Korinthe 3:15 – Het werk van een gelovige kan verbranden, maar hijzelf blijft behouden. Het gaat om verlies van loon, niet om verlies van redding.
- Filippenzen 2:12 – “Werkt uws zelfs zaligheid” betekent: werk uit wat God al in je gewerkt heeft (zie vers 13). Maak zichtbaar in je leven dat je een kind van God bent.
- Galaten 5:4 – “Uit de genade gevallen” betekent dat gelovigen de praktische kracht van Gods genade kwijtraakten door terug te vallen op de wet. Hun positie in Christus bleef onaangetast.
Een duidelijk voorbeeld: de gemeente van Korinthe
De Korinthiërs waren allesbehalve geestelijk sterk. Paulus noemt hen “heiligen in Christus Jezus” (1 Korinthe 1:2), maar ook “zeer vleselijk” (1 Korinthe 3:1–3). Hun eeuwige redding stond vast; hun wandel liet veel te wensen over. Dit maakt het kraakhelder: wanneer Paulus schrijft over “zaligheid” of “behouden worden”, heeft dat niet te maken met hemel of hel, maar met het praktische leven en het loon voor de gelovige.
En als het over anderen gaat?
Wanneer Paulus in zijn brieven spreekt over ongelovigen of buitenstaanders, laat hij dat altijd heel duidelijk merken. Bijvoorbeeld:
- “…dat gij niet meer wandelt gelijk ook de andere heidenen wandelen” (Efeze 4:17).
- “…en er komen ongeleerden of ongelovigen binnen…” (1 Korinthe 14:23).
- “…dat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben” (1 Thessalonicenzen 4:13).
Zo weet je direct of een passage gaat over de gemeente of over mensen daarbuiten. De hoofdregel blijft staan: Paulus’ brieven zijn geschreven aan gelovigen. Als hij het over ongelovigen heeft, zegt hij dat er expliciet bij.
De kern staat vast
De basis verandert nooit: “Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften” (1 Korinthe 15:3–4). Dáár begint alles mee. Wie dit gelooft, heeft eeuwig leven.
De Bijbel spreekt zichzelf nooit tegen
God kan Zichzelf niet tegenspreken. “God is geen man, dat Hij liegen zou, noch een mensenkind, dat het Hem berouwen zou” (Numeri 23:19). Als er iets in de Schrift tegenstrijdig lijkt, ligt de fout niet bij Gods Woord maar bij onze manier van lezen.
Een bekend voorbeeld is de schijnbare tegenstelling tussen Paulus en Jakobus. Paulus schrijft: “De mens wordt door het geloof gerechtvaardigd, zonder werken der wet” (Romeinen 3:28). Jakobus zegt: “De mens wordt door werken gerechtvaardigd, en niet door het geloof alleen” (Jakobus 2:24). Op het eerste gezicht lijkt dat een botsing. Maar wie goed leest, ziet: Paulus spreekt over rechtvaardiging voor God – hoe een mens eeuwig leven ontvangt. Jakobus spreekt over rechtvaardiging voor mensen – het zichtbare bewijs dat geloof echt is. Twee perspectieven, geen tegenspraak.
En bij twijfel: vergeet niet dat de verzen over redding door geloof alleen nog steeds in de Bijbel staan. “Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme” (Efeze 2:8–9). Of Romeinen 4:5: “Doch degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.” Deze teksten verdwijnen niet omdat Jakobus ernaast staat; ze vullen elkaar aan.
Ook Mattheüs 24:13 is zo’n tekst die vaak verkeerd gelezen wordt. “Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.” Pas zodra je het adres scherp houdt (Israël, in de periode van de Grote Verdrukking) verdwijnt de schijnbare tegenspraak met Paulus’ leer over zekerheid van redding.
Conclusie: de Schrift is één stem. Graaf dieper, neem de context, vergelijk Schrift met Schrift, en je ontdekt dat het altijd klopt. “Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is” (2 Timotheüs 3:16).
Sleutelprincipes bij bijbellezen
1. Let op de bedelingen
God werkt niet in elke tijd op dezelfde manier. Aan Israël gaf Hij de wet en de profeten, aan de gemeente gaf Hij het evangelie van genade dat door Paulus werd geopenbaard (Efeze 3:2–6). Wie deze bedelingen door elkaar haalt, legt zichzelf tegenstrijdigheden op die er niet zijn.
2. Positie en praktijk onderscheiden
Een gelovige is in Christus volmaakt (Kolossenzen 2:10). Dat is zijn positie. Maar in de praktijk kan zijn wandel nog tekortschieten. Dat was precies het geval bij de Korinthiërs: heiligen in positie, vleselijk in hun levenswandel. Wie dit onderscheid niet maakt, raakt in verwarring over redding en heiliging.
3. Lees onder leiding van de Geest
De Bijbel is door de Heilige Geest ingegeven (2 Timotheüs 3:16), en alleen door de Geest kan je het echt verstaan (1 Korinthe 2:14). Voor ongelovigen blijft het gesloten; voor gelovigen is het de Geest die ogen opent en inzicht geeft.
4. Dwing de Bijbel niet in je eigen systeem
Tradities, kerkelijke systemen of menselijke theologie mogen nooit de tekst overheersen. De Bijbel spreekt voor zichzelf. Waar de Schrift helder spreekt, moeten wij buigen — ook als dat ingaat tegen ons eigen denken of de leer van mensen.
5. Christus is het middelpunt
Van Genesis tot Openbaring loopt één rode draad: Christus. Alles wijst naar Hem. Jezus zelf zei: “Al de Schriften spreken van Mij” (Lukas 24:27, 44). Lees dus altijd met de vraag: wat leert dit mij over Christus?
Conclusie: Hoe de Bijbel lezen
De Bijbel is geen mensenboek. Het is Gods Woord, levend en krachtig. Maar wie het wil verstaan, moet het recht snijden. Zonder geloof blijft het gesloten. Zonder onderscheid tussen Israël, de gemeente en de heidenen ontstaat verwarring. Zonder oog voor context lijkt het alsof Gods Woord zichzelf tegenspreekt — maar dat doet het nooit.
Lees dus altijd met deze houding: geloof het Woord, let op aan wie het geschreven is, houd de bedelingen uit elkaar, maak onderscheid tussen positie en praktijk, en zoek steeds naar Christus als middelpunt. Dan wordt de Bijbel geen wirwar, maar een heldere stem van God zelf.
Het Woord van God spreekt met één stem, zonder tegenstrijdigheid, vol licht en waarheid. Wie zo leest, ontdekt dat de Schrift geen puzzel is, maar een lamp voor de voet en een licht op het pad (Psalm 119:105).
Wie de Bijbel recht leest, ziet geen tegenstrijdigheid maar één stem van God.